Na een kort verblijf in Soerabaja op Java vlogen we naar Hanoi. Na deze levendige stad beleefd te hebben namen we de nachttrein naar Sapa en wandelden dar drie dagen door de bergenm. Vervolgens verkenden we de grensstreek met China: van Sapa naar Can Cau, Ha Giang en Dong Van, Meo Vac en Ban Gioc en dan terug via Ba Be naar Hanoi. Dan de grens met de zee: het eilandenrijk van Halong Bay.
Grenzen zijn overal: zoals de lijnen die overal
de rijstvelden afbakenen tot een vloeiend weefsel van groen en bruin,
water en land, vloeiend langs de hellingen van de bergen. De overgangen
ook van het ene volk naar het andere. De H'mong metgezellen die je
brengen tot de grens met het verderop gelegen dorp van de Zac, en zij
nemen weer afscheid bij de brug voorbij welke de Dao je opwachten.
Grenzen die weer vervagen op de wekelijkse markt, waar iedereen samen
komt en de verschillende talen worden overbrugd met de gezamenlijke
landstaal die iedereen spreekt. Of in de tempel, waar iedereen bidt tot
dezelfde Boeddha omgeven door voorouders - waar het aardse en het hemelse, het
leven en de gestorvenen bij elkaar komen.
Ik heb me altijd aangetrokken
gevoeld tot grensstreken - of het nu geografische grenzen betreffen of
anderszins overgangen van het ene naar het andere. Bij de grens houdt
het ene op en begint het andere, zegt men. Maar hier vindt ook
uitwisseling plaats met de overkant en ligt het centrum van het
achterland ver weg. Alles komt hier later aan, maar tegelijk is hier ook
het soms bedrijvige en soms bedreigende en vernietigende contact met de
andere kant. Die grens kan vervagen en overschreden worden, en dan weer
rigoreus getrokken of hersteld en streng bewaakt. De grens die zo
krachtig getekend lijkt, beweegt uiteindelijk eeuwig heen en weer en kan
ook zomaar opeens opgeheven blijken.