Het was ergens tussen oktober en november. Zo'n verloren en kortstondig moment als tussen twee gedachten, even gedachteloos, even pure Nietsheid. Ik verlangde naar die onmetelijkheid van zinken in het Niets van het moment. Het was er zacht beregend, zacht bemost, tot bedaren gekomen als na een nacht vol bange ijldromen. Er was niemand op het landgoed, zodat ik helemaal alleen kon zijn met mijn gedachten, leeg en uitgevloeid.
Dan opeens dat prachtige novemberlicht dat bijna
als op de tenen binnensloop, tussen de bomen door, kruipend en strelend
over de bemoste hellingen. Als ranke handen die een fluwelen gordijn
beroeren, zacht om de schone slaapster niet te wekken die beslist daar
in het huis in dromenland verkeerde.
Glijdend ook over het roerloze
water, de reflecties zacht uitwrijvend en rekkend tot aquarellen in alle
tinten groen en goud en bruin tot rood. Het vulde mij met weemoed èn
verlangen. Weemoed om wat was, verlangen snel weer daar te zijn. Om me
meteen weer te herinneren, tot bezinnen te brengen: hier wil ik zijn. Op
Elswout, nú.