Addison beschreef het Grootse, het Ongewone en de
Schoonheid als de factoren die pleasure opwekken en de Verbeelding in
gang zetten, als een proces dat tot ontwikkeling en beschaving,
bewustwording en verlichting leidt. In de Romantiek kregen deze een
eigen dialectiek, neergezet als een tegenstelling tussen de Schoonheid
en het Sublieme, het goddelijke en het diabolische, het licht en het
duistere. Het was met name Edward Burke (A Philosophical Enquiry
into the Origin of Our Ideas of the Sublime and Beautiful, 1756)
die het Sublieme als tegenhanger van de Schoonheid neerzette.
Naar Galerie "De Verbeelding" | Verder naar Verbeelding - De Bevreemding
De overeenkomst tussen Schoonheid en het Sublieme is, dat in zijn visie
beide de ultieme ‘pleasure of imagination’ bieden. Maar waar Schoonheid
met harmonie en lieflijkheid wordt geassocieerd, zichtbaar gemaakt door
licht en duisternis - wekt het Sublieme ontzag en verbazing op, gekruid
met gruwel en wanhoop. Het boezemt angst in vernietigd of overweldigd te
worden, opgeroepen door wat meeslepend en overweldigend maar ook
duister, onzeker en verwarrend is. Waar de Schoonheid de schijn wekt dat
de wereld harmonieus en ‘redelijk’ is, wat troost biedt, doet het
Sublieme ons realiseren dat de wereld op een bepaald niveau chaos en
strijd is – en principieel vijandig is. Met beelden waarin de mens zich
– eenzaam en weerloos – geplaatst weet tegenover een immense,
overdonderende, vernietigende macht, belichaamd door woeste natuur, of,
in meer moderne beelden, diabolische techniek en architectuur.
De introductie van het Sublieme betekende een ware revolutie in de filosofie van de esthetica en de kunst. Tot daarvoor was kunst volledig gericht op Schoonheid, de oude Grieken volgend die meenden dat de betekenis van kunst was het oproepen van schoonheid, die, in de gedachten van St. Augustinus, in essentie een gave van God is – en waarmee kunst de mens dichter bij het goddelijke brengt. De Schoonheid had simpelweg geen tegendeel: lelijkheid kon alleen maar de afwezigheid van schoonheid zijn. Met Burke en de Romantici werd een serieuze antagonist van de Schoonheid geïntroduceerd, van een vergelijkbare grandeur.
Zoals het Schone ‘pleasure’ oproept, voortvloeiend uit gevoelens van harmonie en eenheid, zo roept het Sublieme een tegenstrijdige pijnvolle mix op van angst en aantrekking, een pijn die Burke omschrijft als ‘delight’ (verrukking) – en ‘astonishment’ (verbazing). De oerbetekenis van beide Nederlandse woorden zijn overigens hetzelfde: waanzin, verwarring, ijlen en raaskallen – het verstand verduisterend en uiteenrukkend. Niet toevallig schrijft Burke, dat in de sublieme ervaring het verstand geheel tot stilstand komt.
Gaan we nog wat dieper in op de ambivalentie in de sublieme ervaring (de ervaring van het sublieme), namelijk van zowel ontzag en verhevenheid àls vrees en angst àls verrukking en genot (‘pleasure’), dan verklaart Burke het laatste (de reden waarom wij pleasure ervaren in het sublieme) doordat het opgeroepen gevoel van nietigheid en overweldiging gerelativeerd wordt door het besef dat het beeld zich in de verbeelding (of in een kunstwerk) afspeelt en dat afgrijzen en wanhoop daarom geen reële grond hebben. De veilige ervaring van de angst om vernietigd te kunnen worden door het beeld leidt dan, in de visie van Burke, tot een overgave en catharsis die intenser is dan de ervaring van pure schoonheid – en aldus het gevoel van verrukking en genot verklaart die volgt op de aanvankelijke vrees.
Dit verklaart echter niet de oorspronkelijke sublieme ervaring (inclusief het genot) van de kunstenaar – of fotograaf – zèlf bij het beleven van het sublieme, een ervaring die hij door poogt te geven in zijn kunstwerk. Immers, hij bevindt zich wel degelijk in die sublieme realiteit en ervaart direct dat ontzag, die verhevenheid, die verbazing en die tonen van pijn, angst en vrees. Laten we werkelijk tot ons doordringen wat we beleven in de sublieme ervaring, dan is dat de confrontatie met een situatie of realiteit (of beeld daarvan) die onze verbeelding en ons zijn te boven gaat en onszelf, ons verstand en wie wij zijn ter discussie, op het spel zet. Iets dat ons confronteert met de grenzen van ons bestaan en onze geest en daardoor onze geest en ons voorstellingsvermogen tot het uiterste dwingt. Dat vervult ons met ontzag, met vrees en met verbazing.
Tegelijk vervult het sublieme ons met vreugde, omdat het ons enerzijds omsluit – ons naar de keel grijpt – , maar dat, zodra wij ons ervoor openstellen, ons ermee doet samenvallen: met deze sublieme realiteit die groter is dan onszelf, met een ultieme creatieve en vernietigende oerkracht: de goddelijke en tegelijk diabolische scheppingskracht, die wij op dat moment lijken aan te raken, of waarmee wij ons verbonden voelen, of beter, mee voelen samenvloeien – een samenvloeien dat tegelijk angst (want vernietiging) en vreugde (want herschepping) teweegbrengt. Het sublieme verheft ons, doordat het ons voorstellingsvermogen en onze verbeelding zo tot het uiterste tergt, dat het onze verbeeldingskracht uiteindelijk doet overvloeien naar de goddelijke/diabolische verbeeldings- en scheppingskracht van het Sublieme. Als zodanig is de confrontatie met het sublieme een transcendente ervaring.
Nog een stapje verder ligt de ‘fatale
aantrekking’ tot het sublieme dus daarin dat beelden van het Sublieme
ons de machtige vermogens van onze eigen verbeeldingskracht doen
realiseren – die verder reiken dan ons normale dagbewustzijn, tot in die
goddelijk/diabolische zijnsgrond. De ontketening daarvan resulteert niet
alleen in verbazing, maar ontketende tevens de wetenschappelijke en
maatschappelijke revolutie die niet geheel toevallig met de Romantiek
een feit werd.
THE PASSION caused by the great and sublime in nature,
when those causes operate most powerfully, is astonishment; and
astonishment is
that state of the soul, in which all its motions are suspended,
with some degree of horror. In this case
the mind is so entirely filled with its object, that it cannot entertain
any other, nor by consequence reason on that
object which employs it. Hence arises the great power of the sublime,
that, far from being produced by them,
it anticipates our reasonings, and hurries us on by an
irresistible force. Astonishment, as I have said,
is the effect of the sublime in its highest degree;
the inferior effects are admiration, reverence, and respect.
—Edmund Burke, On the Sublime and the Beautiful—