Ik denk dat ik een jaar of zeventien was. Ik schreef gedichten - veruit de meeste zijn verloren gegaan. Een daarvan, mijn lievelingsgedicht, staat me nog enigszins voor de geest. Het verhaalde van verborgen leven onder stenen, van schepen die vergaan toch blijven varen. Ik moest er weer aan denken toen we, na hem jarenlang vergeten te zijn, vorige week een oude pick-up afstoften en weer aansloten en ik voor het eerst in misschien wel twintig jaar Stevie Wonder’s “The Secret Life of Plants” draaide. Een dubbel-lp die ik als eerste cadeautje van een vroegere liefde kreeg.
Aan die titel moest ik afgelopen weekend dan weer denken toen ik door de duinen bij Panneland liep, tussen gebochelde bomen door, bomen die hun kronkeltakken rekten om in geheimtaal naar elkaar te ritselen en te knarsen. Zich buigend over een broer die eens de aarde verduisterde met zijn immense kruin, maar nu vermolmd de wormen voedt. Krommend naar een kraai die krassend in de wind naar een open plekje zwindt die door de najaarszon wordt opgelicht.
Oude woorden komen boven, dingen die voorgoed voorbij zijn, en dingen die het leven moeilijk maken, waar je gedachten op stuk kunnen lopen - als je er niet omheen kunt kronkelen, je weg kunt vinden, langs de weerstand heen. Als de kromme bomen, als het verborgen leven dat vanonder stenen steeds opnieuw de kop op steekt. Als de bomen die hebben leren leven met de wind.