Alleen een enkel dijkje was opengesteld. Aan
de overkant van het water strekten de Oostvaardersplassen zich uit, zover het oog
reikte. Maar aan mijn voeten, voor wie er oog voor heeft, lag een wereld op
zichzelf. Schaduwen van populieren in het water, rondom licht en wind. Elders
weer wilgen met de voeten nat, takken in de modder, de bleke blauwe lucht
weerspiegeld. Even mijmeren op de kromme stam van een oude vlier - op
een stijger aan de waterkant. En
op de weg terug, langs de dijk, een cadeautje: zag ik mezelf nog even warmen in de
zon, temidden van het water onder de langzaam oranje kleurende lucht. FlevoZen - zo kwam ik thuis bij mijzelf.